Articles

Risicofactoren voor acute lymfatische leukemie (ALL)

Posted on

Een risicofactor is iets waardoor u meer kans heeft om een ziekte zoals kanker te krijgen. Sommige risicofactoren, zoals roken, kunnen onder controle worden gehouden. Andere, zoals iemands leeftijd of familiegeschiedenis, kunnen niet worden veranderd.

Maar het hebben van een risicofactor, of zelfs meerdere risicofactoren, betekent niet dat u de ziekte zeker zult krijgen. En veel mensen die de ziekte krijgen, hebben weinig of geen bekende risicofactoren.

Er zijn slechts een handvol bekende risicofactoren voor acute lymfocytaire leukemie (ALL).

Blootstelling aan straling

Blootstelling aan hoge stralingsniveaus is een risicofactor voor zowel ALL als acute myeloïde leukemie (AML). Zo hadden Japanse overlevenden van atoombommen een sterk verhoogd risico op het ontwikkelen van acute leukemie.

Behandeling van kanker met bestralingstherapie verhoogt ook het risico op leukemie, hoewel meer voor AML dan voor ALL. Het risico lijkt hoger te zijn als bij de behandeling zowel chemotherapie als bestraling wordt gebruikt.

De mogelijke risico’s van leukemie door blootstelling aan lagere stralingsniveaus, zoals bij medische beeldvormingstests als röntgenstralen of CT-scans, worden niet goed begrepen. Blootstelling aan dergelijke straling, vooral zeer vroeg in het leven, kan een verhoogd risico op leukemie met zich meebrengen, maar dit is niet duidelijk. Als er een verhoogd risico is, is het waarschijnlijk klein, maar voor de zekerheid proberen de meeste artsen de blootstelling aan straling van deze tests zo veel mogelijk te beperken, vooral bij kinderen en zwangere vrouwen.

Blootstelling aan bepaalde chemische stoffen

Het risico op ALL kan worden verhoogd door blootstelling aan bepaalde chemotherapiemedicijnen en bepaalde andere chemische stoffen, waaronder benzeen. Benzeen wordt in veel industrieën gebruikt om andere producten te maken, en zit ook in sigarettenrook, evenals in sommige lijmen, schoonmaakmiddelen, detergenten, kunstbenodigdheden en verfafbijtmiddelen.

Blootstelling aan chemicaliën is sterker gekoppeld aan een verhoogd risico op AML dan aan ALL.

Zekere virale infecties

Infectie met het humaan T-cel lymfoom/leukemie virus-1 (HTLV-1) kan een zeldzaam type van T-cel ALL veroorzaken. De meeste gevallen doen zich voor in Japan en het Caribisch gebied. Deze ziekte komt niet veel voor in de Verenigde Staten.

In Afrika is het Epstein-Barr virus (EBV) in verband gebracht met Burkitt lymfoom, alsmede met een vorm van ALL. In de Verenigde Staten veroorzaakt EBV meestal infectieuze mononucleosis (“mono”). Het is ook in verband gebracht met een type lymfoom dat kan ontstaan na een stamceltransplantatie (bekend als post-transplantatie lymfoproliferatieve aandoening, of PTLD).

Zekere genetische syndromen

ALL zelf lijkt geen sterk erfelijke component te hebben. Dat wil zeggen, het lijkt niet in families voor te komen, dus iemands risico is niet verhoogd als een familielid (anders dan een eeneiige tweeling – zie hieronder) de ziekte heeft.

Maar er zijn enkele genetische syndromen (waarvan sommige van een ouder kunnen worden geërfd) die het risico op ALL lijken te verhogen. Deze omvatten:

  • Down syndroom
  • Klinefelter syndroom
  • Fanconi anemie
  • Bloom syndroom
  • Ataxia-telangiectasia
  • Neurofibromatosis
  • Li-Fraumeni syndroom

Leeftijd

ALL komt vaker voor bij kinderen en bij volwassenen boven de 50 jaar.

Ras/etniciteit

ALL komt vaker voor bij blanken dan bij Afro-Amerikanen, maar de redenen hiervoor zijn niet duidelijk.

Geslacht

ALL komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. De reden hiervoor is onbekend.

Eeneiige tweeling met ALL

Iemand met een eeneiige tweeling die ALL ontwikkelt in het eerste levensjaar, heeft een verhoogd risico om ALL te krijgen.

Onzekere, onbewezen of controversiële risicofactoren

Andere factoren die zijn onderzocht op een mogelijk verband met ALL zijn onder meer:

  • Blootstelling aan elektromagnetische velden (zoals wonen in de buurt van elektriciteitsleidingen of het gebruik van mobiele telefoons)
  • Blootstelling op de werkplek aan diesel, benzine, pesticiden en bepaalde andere chemicaliën
  • Roken
  • Blootstelling aan haarverf

Tot nu toe is geen van deze factoren onomstotelijk in verband gebracht met ALL, maar het onderzoek op deze gebieden gaat door.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *