Griekse Mythologie >>Griekse Goden >> Onderwereldgoden >> Riviergoden >> Styx
Griekse naam
Στυξ
Vertaal
Styx
Latijnse Spelling
Styx
Vertaal
Verafschuwd, Afschuwelijk, Somber (stygos)
STYX was de godin van de onderwereldrivier de Styx en de oudste van de Okeaniden (Oceaniden). Ze was ook de geest (daimon) personificatie van haat (stygos). Styx was een trouwe bondgenoot van Zeus in de Titanenoorlogen, die haar kinderen Nike (Overwinning), Zelos (Rivaliteit), Bia (Kracht) en Kratos (Cratus, Kracht) meebracht om naast de god te staan in de strijd. Zeus beloonde haar door van haar stroom de agent van eden te maken die de goden bonden.
De rivier Styx was ook een bijtende Arkadische (arcadische) stroom die uit de onderwereld zou zijn gestroomd.
Styx werd soms vereenzelvigd met verschillende andere chthonische godinnen, waaronder Demeter Erinys de toornige aarde, de eedbeschermende Eumeniden, en Nyx de duisternis van de nacht.
FAMILIE VAN STYX
PARENTEN
OFFSPRING
ENCYCLOPEDIA
Bronnen: Dictionary of Greek and Roman Biography and Mythology.
CLASSISCHE LITERATUUR QUOTES
PARENTAGE VAN STYX
Hesiod, Theogonie 346 e.v. (trans. Evelyn-White) (Grieks epos C8e of C7e v. Chr.) :
“Zij bracht ook een ras apart van dochters voort …. Zij zijn… Amphiro en Okyroe, en Styx, die onder hen allen de grootste voortreffelijkheid heeft. Dit zijn de oudste van de dochters die uit Tethys en Okeanos (Oceanus) zijn geboren, maar daarnaast zijn er nog vele anderen.”
Pausanias, Beschrijving van Griekenland 8. 17. 6 (trans. Jones) (Grieks reisverslag C2e eeuw n.Chr.) :
“Hesiod spreekt over het bestaan van de Styx in zijn Theogonie . . . en maakt in het gedicht van Styx de dochter van Okeanos (Oceanus) en de vrouw van Pallas. Linos zou iets soortgelijks hebben geschreven … Epimenides de Kretan (Kretenzer) heeft Styx ook een dochter van Okeanos gemaakt, maar in plaats van haar met Pallas te paren maakt hij haar de moeder van Ekhidna (Echidna) door Peiras, wie Peiras ook was.”
STYX, HAAR KINDEREN & DE TITAN-OORLOG
Hesiod, Theogonie 383 e.v. (trans. Evelyn-White) (Grieks epos C8e of C7e v. Chr.) :
“En Styx, dochter van Okeanos (Oceanus), verliefd op Pallas, baarde in hun zalen Zelos (Zelus, Rivaliteit), en de zoetsappige Nike (Overwinning), en ook Kratos (Cratus, Kracht) en Bia (Kracht), die haar opvallende kinderen zijn, en deze hebben geen huis dat niet het huis van Zeus is, geen rustplaats noch weg, behalve waar die god hen geleid heeft, maar altijd worden zij gehuisvest door Zeus van de zware donder. Want dit was de wil van Styx, de Okeanis (Oceanide), die nooit vergaat, op de dag dat Olympios . … alle onsterfelijke goden naar de hoge Olympos ontbood en zei dat elke god die aan zijn kant met de Titanen streed, nooit uit zijn voorrecht mocht worden geslagen, maar dat elke god de positie moest behouden die hij eerder onder de onsterfelijken had gehad; hij zei ook dat de god die onder Kronos (Cronus) zonder positie of voorrecht was gegaan, onder hem tot deze moest worden verheven, volgens de rechtvaardigheid. En Styx de onvergankelijke was de eerste die naar Olympos kwam en haar kinderen meebracht, zoals haar eigen vader haar had aangeraden. Zeus gaf haar positie, en gaf haar verder grote gaven, want hij stelde haar de eed van de onsterfelijken in, en dat haar kinderen al hun dagen in zijn huishouding zouden wonen.”
Pseudo-Apollodorus, Bibliotheca 1. 9 (trans. Aldrich) (Griekse mythograaf C2e n.Chr.) :
“Nike, Kratos (Cratus), Zelos (Zelus), en Bia werden geboren uit Pallas en Styx. Zeus stelde een eed in die gezworen moest worden door het water van Styx dat uit een rots in het rijk van Haides stroomde, een eer die hem verleend werd in ruil voor de hulp die zij en haar kinderen hem gaven tegen de Titanen.”
Lycophron, Alexandra 697 ff (trans. Mair) (Griekse dichter C3rd v. Chr.Beek van zwarte Styx, waar Termeios de zetel van de eedaflegging voor de onsterfelijken maakte, en het water in gouden bekkens putte voor plengoffers, toen hij op het punt stond tegen de Gigantes (reuzen) en Titanen op te trekken.”
Ovid, Fasti 3. 793 e.v. (trans.Boyle) (Romeinse poëzie C1e v. Chr. tot C1e n. Chr.) :
“Saturnus is door Jove uit zijn rijk verdreven. In woede zet hij de machtige Titanen te wapen en zoekt de hulp die het lot hem verschuldigd is. Er was een schokkend monster geboren uit Moeder Terra (Aarde) , een stier, waarvan de rughelft een slang was. De brullende Styx zette hem, gewaarschuwd door de drie Parcae, gevangen in een zwart bosje met een driedubbele muur. Wie de ingewanden van de stier aan de verterende vlammen voerde, was voorbestemd om de eeuwige goden te verslaan. Briareus doodt de stier met een bijl en maakt zich klaar om zijn ingewanden aan de vlammen te voeren. Jupiter beveelt de vogels ze te grijpen; de vlieger brengt ze bij hem.”
STYX SPELTJE VAN PERSEPHONE
Styx was een van de Okeaniden (Oceaniden) die met Persephone in een bloemrijke weide aan het spelen waren toen zij door Haides werd gegrepen en meegevoerd naar de onderwereld.
Homerische Hymne 2 aan Demeter 415 e.v. (trans. Evelyn-White) (Grieks epos C7e of 6e v. Chr.) :
“Wij speelden allen in een lieflijke weide, Leukippe (Leucippe) en Phaino (Phaeno) en Elektra (Electra) en Ianthe, Melita ook en Iakhe (Iache) met Rhodea en Kallirhoe (Callirhoe) en Melobosis en Tykhe (Tyche) en Okyrhoe (Ocyrhoe), mooi als een bloem, Khryseis (Chryseis), Ianeira, Akaste (Acaste) en Admete en Rhodope en Plouto (Pluto) en charmante Kalypso (Calypso); Styx was er ook en Ourania (Urania) en lieflijke Galaxaura met Pallas die veldslagen ontketent en Artemis die pijlen verrukt: Wij speelden en verzamelden zoete bloemen in onze handen, zachte krokussen vermengd met irissen en hyacinten, en rozenbloemen en lelies, prachtig om te zien, en de narcis die de wijde aarde geel liet worden als een krokus.”
STYX GODDES VAN DE RIVIER STYX
Hesiod, Theogonie 775 e.v. (trans. Evelyn-White) (Grieks epos C8e of C7e v. Chr.) :
“En er is een godin gehuisvest die zelfs door de onsterfelijken wordt verafschuwd: de gevreesde Styx, de oudste dochter van Okeanos (Oceanus), die op zichzelf terugvloeit, en buiten de goden leeft zij in haar beroemde paleis dat is overdekt met torenhoge rotsen, en het hele circuit is omgeven met zilveren zuilen, en duwt tegen de hemel; en zelden komt …. Iris (de Regenboog), haar weg met een boodschap over de brede ruggen van de zee, die tijden dat geschil en ruzie begint onder de onsterfelijken, en een van hen die hun huis hebben op Olympos ligt, en Zeus stuurt Iris om het vele-oude water te dragen dat de goden zweren hun grote eed op … . Zo’n eed hebben de goden gezworen op het onvergankelijke, oeroude water van de Styx; en het stroomt door het grillige land naar beneden.”
Statius, Thebaid 8. 21 e.v. :
“De heer van Erebus, gezeten in het midden van de vesting van zijn dolorieuze rijk, eiste van zijn onderdanen de wandaden van hun leven, had geen medelijden met mensen, maar was verbolgen over alle Manen (Schaduwen). Om hem heen staan de Furiae (Furiën) en verschillende Mortes (Doden) op hun plaats, en de woeste Poena (Wraak) spant haar kronkelende kettingen; de Fatae (Lotgevallen) brengen de Animas (Zielen) en verdoemen hen met één gebaar; het werk wordt te zwaar. Minos, met zijn gevreesde broer in een vriendelijke bui, adviseert een mildere rechtvaardigheid en houdt de bloeddorstige koning in bedwang; Cocytus en Phelgethon, gezwollen van tranen en vuur, helpen bij het vonnis, en Styx beschuldigt de goden van meineed.”
Het onderwaterriviertje STYX
Hesiod, Theogonie 775 e.v. (trans. Evelyn-White) (Grieks epos C8e of C7e v. Chr.) :
“Dat koude water dat van een steile hemelbeklimmende rotswand naar beneden druipt, en het is een hoorn van de stroom Okeanos (Oceanus), en van die heilige rivier een grote baan aflegt door de nachtelijke duisternis onder de wijde aarde en dit water is een tiende deel van alles, want in negen lussen van zilverwervelende wateren, rond de aarde en de wijde bergkammen van de zee tuimelt hij in zout water, maar deze stroom, de goden zeer kwellend, loopt van de afgrond af . . het onvergankelijke, oeroude water van de Styx; en het stroomt door grillig land naar beneden.”
Homer, Odyssee 10. 513 (trans. Shewring) (Grieks epos C8e v. Chr.) :
” ‘Leg het schip aan de kant van de diep-golvende Okeanos (Oceanus) en ga te voet naar de vochtige domeinen van Haides. Bij de ingang daar voegt zich de stroom van Akheron (Acheron) bij het water van Pyriphlegethon en een zijtak van de Styx, Kokytos (Cocytus).””
Plato, Phaedo 112e e.v. (trans. Fowler) (Griekse filosoof C4e v. Chr.
“Er zijn veel en grote stromen van allerlei soort, maar onder de vele zijn vier stromen, waarvan de grootste en buitenste Okeanos (Oceanus) wordt genoemd, die in een cirkel rondstroomt, en tegenover deze, die in tegenovergestelde richting stroomt, Akheron (Acheron), die door verschillende woestijngebieden stroomt en, onder de aarde door, bij het Akherousiaans (Acherusiaans) meer uitkomt … . De derde rivier stroomt tussen deze twee uit … Daartegenover ontspringt de vierde rivier, naar men zegt, eerst in een woeste en afschuwelijke plaats, die geheel van een donkerblauwe kleur is, als lapis lazuli. Deze wordt de Stygios (Stygische rivier) genoemd, en het meer dat zij vormt door erin te stromen is de Styx. En wanneer de rivier hier is binnengestroomd en vreeswekkende krachten in haar wateren heeft opgenomen, gaat zij onder de aarde door en, rondcirkelend in de richting tegengesteld aan die van Pyriphlegethon, ontmoet zij deze van de andere kant komend in het Akherousian meer. En het water van deze rivier mengt zich ook met geen ander water, maar ook dit stroomt in een cirkel rond en valt in Tartaros tegenover Pyriphlegethon. En de naam van deze rivier is, zoals de dichters zeggen, Kokytos (Cocytus).”
Plato, Republiek 387c (trans. Shorey) :
“Als zij dapper moeten zijn, moeten wij dan ons voorschrift niet uitbreiden met de uitspraken die hen het minst bang maken voor de dood? Of denk je dat iemand ooit dapper zou kunnen worden als hij die angst in zijn hart had? . . . Dan moeten we verder in deze zaken het hele vocabulaire van terreur en angst taboe verklaren , Kokytos (Cocytus) genaamd van klaagzang luid, verafschuwde Styx, de vloed van dodelijke haat, de mensen van de helse put en van het knekelhuis, en alle andere termen van dit type, waarvan alleen al de namen elk jaar een huivering door alle toehoorders sturen.”
Strabo, Geografie 14. 2. 7 (trans. Jones) (Griekse geograaf C1e v. Chr. tot C1e n. Chr.) :
“In vroegere tijden heette Rhodos …. Telkhinis (Telchinis), naar de Telkhines (Telchijnen), die op het eiland hun verblijfplaats innamen. Sommigen zeggen dat de Telkhines ‘boosdoeners’ en ‘tovenaars’ zijn, die het water van de Styx vermengd met zwavel over dieren en planten gieten om ze te vernietigen.”
Quintus Smyrnaeus, Fall of Troy 5. 520 e.v. (trans. Way) (Grieks epos 4e eeuw n. Chr.):
“Daarvandaan snel naar de met rotsen omringde rivier de Styx, waar de gevleugelde Erinnyes wonen, die ook nu nog de overmoedige mens kwellen.”
Ovidius, Metamorphosen 4. 433 :
“Er is een dalend pad in schemerige duisternis van dodelijke taxus; het leidt via stille hellingen naar beneden naar de Infernae (Onderwereld), waar de trage Styx haar nevelige dampen uitademt. Langs dat pad dalen nieuwe Umbrae (Geesten), de naar behoren begraven doden, af.”
Ovid, Metamorphosen 10. 72 :
“Hij verlangde, hij smeekte, tevergeefs om een tweede keer de stroom van de Styx te mogen oversteken. De veerman wees hem af. Zo zat hij zeven dagen lang aan de oever, onverzorgd en vastend, angst, verdriet en tranen zijn voeding, en vervloekte Erebus’ wreedheid.”
Ovid, Metamorphosen 11. 500 :
“Golven zwart als die van Stygia.”
Ovid, Metamorphoses 14. 593 :
“Eenmaal is genoeg om het liefdeloze rijk van de hel te hebben aanschouwd, eenmaal om over de stroom van de Styx te zijn gegaan.”
Virgilius, Aeneis 6. 323 e.v. (trans. Day-Lewis) (Romeins epos C1e v. Chr.) :
“Wat je ziet is het moeras van Cocytus, het Stygische moeras door welks mysterie zelfs de goden, die gezworen hebben, bang zijn om te worden afgezworen. Al deze mensen die je ziet zijn de hulpelozen, de onbegravenen: die veerman is Charon: degenen die hij begeleidt zijn begraven. Niemand mag van oever tot oever van die hardvochtige rivier worden overgezet totdat zijn beenderen te ruste zijn gelegd.'”
Virgilius, Aeneis 6. 439 e.v. :
“Dat liefdeloze moeras met zijn somber water sluit hen daar op, de negen ringen van de Styx sluiten hen in.”
Virgilius, Georgica 4. 471 e.v. (trans. Fairclough) (Romeins bucolisch C1e v. Chr.):
“Uit de laagste regionen van Erebeus kwamen de onwezenlijke schaduwen, de fantomen van hen die in duisternis liggen … om hen heen zijn het zwarte slijm en het onooglijke riet van Cocytus, het liefdeloze mere dat hen met zijn trage water kluistert, en Styx die hen vasthoudt binnen deze negenvoudige cirkels.”
Seneca, Hercules Furens 709 e.v. :
“Er is een plaats in de donkere uithoek van Tartarus, die met een zware sluier dichte nevels omhult. Vandaar stromen uit één bron twee stromen, die verschillend zijn: de ene, een rustige rivier (hierdoor zoeken de goden), voert met stille stroom de heilige Styx; de andere, met machtig gebulder, raast woest voort en rolt rotsen naar beneden in zijn vloed, Acheron, die niet opnieuw kan worden overgestoken. De koninklijke zaal van Dis staat er tegenover, omringd door een dubbele gracht.”
Seneca, Hercules Furens 762 e.v. :
“Een funeraire rots hangt aan de trage oevers, waar de golven traag zijn en het doffe louter is verdoofd. Deze stroom wordt door een oude man verzorgd, gekleed in een vies gewaad en afschuwelijk voor het oog, en hij vaart over de bevende schaduwen … op zoek naar de verste venen van het Stygische moeras, Lerna’s arbeid stort zich diep in zijn vruchtbare hoofden.”
Seneca, Medea 804 e.v. :
“Naar u zwaait de sombere tak van de Stygische stroom.”
Seneca, Oedipus 160 :
“Zij hebben de tralies van de afgrijselijke Erebus doorbroken, de menigte zusters met Tartaarse toorts , en Phlegethon, zijn eigen koers veranderend, heeft de Styx vermengd met onze Sidonische stromen . Donkere Mors (Dood), de dood opent zijn gulzige, gapende kaken.”
Statius, Thebaid 4. 291 e.v. :
“Pheneos, die Styx naar beneden zou sturen naar het zwartharige Dis.”
Statius, Thebaid 4. 520 e.v. :
“De Elysische leegte wordt opengegooid, de ruime schaduwen van het verborgen gebied worden verscheurd, de bosjes en zwarte rivieren liggen helder voor het grijpen, en Acheron spuwt stinkende modder uit. De rokerige Phlegethon rolt zijn stromen van duistere vlammen naar beneden, en de Styx werpt een barrière op tussen de verzonken geesten.”
Statius, Achilleïde 1. 134 e.v. :
“Ik daal met mijn zoon af naar de leegte van de Tartarus, en dompel hem een tweede maal onder in de bronnen van Styx.”
Statius, Achilleïde 1. 268 e.v. :
“Bij uw geboorte heb ik u versterkt met de strenge wateren van Styx.”
Statius, Achilleid 1. 478 e.v. :
“Wie anders nam een Nereis sluipenderwijs door de Stygische wateren en maakte zijn schone ledematen ondoordringbaar voor staal?”
STYX ALS SYNONYM VOOR HAIDES
De Latijnse dichters gebruiken vooral de term Stygia (van de Styx) als een synoniem voor Haides. Zie ook enkele van de andere citaten op deze pagina.
Seneca, Hercules Furens 452 e.v. :
“O, dat gij de wetten van de wrede Styx , en de meedogenloze distaffs van de Parcae mag o’erwinnen.”
Seneca, Hercules Furens 1131 : a naar de haven van de Stygia, ga, onschadelijke schaduwen.”
Seneca, Medea 632 :
“Hij kwam naar de vertrouwde Styx en Tartarus, om nooit meer terug te keren.”
Seneca, Oedipus 395 e.v. :
“Wij moeten de aarde ontsluiten, de onverbiddelijke goddelijkheid van Dis smeken, het volk van de helse Styx hierheen lokken …. Terwijl wij de tralies van de afgrijselijke Styx losmaken, laat de hymne van het volk klinken.”
Seneca, Phaedra 147 e.v. :
“Stel dat Theseus inderdaad wordt vastgehouden , weggestopt in Letheaanse diepten, en eeuwig Stygia moet ondergaan.”
Seneca, Phaedra 625 e.v. :
“De opperheer van het vastgehouden rijk en van de stille Styx heeft geen weg gebaand naar de bovenwereld die hij eenmaal verlaten heeft.”
Seneca, Phaedra 1149 :
“Theseus kijkt naar hemel en bovenwereld en is ontsnapt uit de poelen van Stygia.”
Seneca, Troades 430 e.v. :
“De tralies van het diepe Stygia en zijn duistere grotten zijn geopend en, opdat de verschrikking ons niet te gronde zou richten, komen onze begraven vijanden uit de laagste Dis tevoorschijn .”
Seneca, Troades 519 e.v. :
“Gij, o aarde, en gij, mijn echtgenoot, rijt de gehavende aarde naar haar laagste grotten en verbergt de last die ik u geef in de diepe boezem van de Styx.”
DE ARCADISCHE RIVIER STYX
Hesiod, Theogonie 775 e.v. (trans. Evelyn-White) (Grieks epos C8e of C7e v. Chr.C.) :
“Dat koude water dat van een steile hemelbeklimmende rotswand naar beneden druipt, en het is een hoorn van de stroom Okeanos (Oceanus), en van die heilige rivier een grote baan aflegt door de nachtelijke duisternis onder de wijde aarde en dit water is een tiende deel van alles, want in negen lussen van zilverwervelende wateren, rond de aarde en de wijde bergkammen van de zee tuimelt hij in zout water, maar deze stroom, de goden zeer kwellend, loopt van de afgrond af . . het onvergankelijke, oeroude water van de Styx; en het stroomt door grillig land naar beneden.”
Herodotus, Historiën 6. 74. 1 (trans. Godley) (Griekse geschiedschrijver C5e v. Chr.) :
“Later werd Kleomenes’ (Cleomenes) verraderlijke complot tegen Demaratos bekend; hij werd bevangen door angst voor de Spartanen en vluchtte heimelijk naar Thessalië (Thessalië). Vandaar kwam hij naar Arkadië (Arcadië) en stookte wanorde op door de Arkadiërs tegen Sparta te verenigen; een van zijn methoden om hen door eed te binden hem te volgen waar hij ook heen leidde, was zijn ijver om de voornaamste mannen van Arkadië naar de stad Nonakris te brengen en hen bij het water van de Styx te laten zweren. Nabij deze stad zou het Arkadische water van de Styx zijn, en dit is de aard ervan: het is een beekje van geringe omvang, dat van een klif in een poel valt; een muur van stenen loopt om de poel heen. Nonakris, waar deze bron ontspringt, is een stad van Arkadië bij Pheneus.”
Pausanias, Beschrijving van Griekenland 8. 17. 6 – 8 (trans. Jones) (Grieks reisverslag C2e eeuw n.Chr.) :
“Als je van Pheneus naar het westen reist tegen de ondergaande zon in . . . brengt de rechterweg je naar Nonakris (Nonacris) en de stromen van de Styx . . . Niet ver van deze ruïnes is een hoge rots. Ik heb nog nooit zo’n hoge rotswand gezien; het water valt er steil naar beneden, en dit is de beek die de Grieken de Styx noemen …. Het was vooral Homerus die de naam Styx in de poëzie introduceerde; in Hera’s eed schrijft hij: ‘Getuige deze aarde, getuige deze hemel en het neervallende water van de Styx.’ Hij lijkt dit te hebben geschreven als verwijzing naar de Stygische waterval, en in de lijst van het regiment van Gouneus laat hij de rivier de Titaressos haar water uit de Styx putten. Hij laat het ook in Hades lopen: . . . ‘Hij is naar Hades de poortwachter gezonden om afschuwelijk Hades’ waakhond van Erebos te halen, hij had nooit aan de steile stromen van de Stygische rivier mogen ontkomen.’
De stroom die van de rots bij Nonakris valt, valt allereerst op een hoge rots en door de rots naar beneden in de rivier Krathis (Crathis), en het water ervan is de dood voor mensen en voor alle dieren. Men zegt dat het ooit de dood bracht aan de geiten die voor het eerst van het water proefden, en dat in de loop der tijden de andere buitengewone eigenschappen ervan bekend werden. Het water van de Syx lost glas, kristal, agaat en alle stenen voorwerpen die de mens kent op, zelfs aardewerken vaten. Het water corrumpeert hoorn en beenderen, ijzer en brons, en zelfs lood en tin en zilver en de legering van zilver en goud … het enige dat de rivier de Styx kan weerstaan is de hoef van een paard, dat het water dat je erin giet vasthoudt en er niet door wordt vernietigd. Ik weet niet of dit water het gif was dat Alexander, zoon van Philip, doodde, maar ik heb het zeker horen zeggen.”
Aelianus, Over dieren 10. 40 (trans. Scholfield) (Griekse natuurgeschiedenis C2e eeuw n.Chr.) :
“In Skythia (Scythië) zijn er ezels met hoorns, en deze hoorns houden water vast uit de rivier van Arkadia (Arcadië) die bekend staat als de Styx; alle andere vaten snijden het water door, ook al zijn ze van ijzer gemaakt.Men zegt dat een van deze hoorns door Sopatros naar Alexandros (Alexander) van Makedon (Macedonië) is gebracht, en ik heb vernomen dat hij in zijn bewondering de hoorn als offerande aan de Pythische god in Delphoi (Delphi) heeft neergezet, met deze inscriptie eronder: Ter ere van u, Paian (Paean) (God van de genezing), heeft Alexandros van Makedon deze hoorn van een Skythische ezel opgesteld, een prachtig stuk, dat niet werd bedwongen door de ongerepte stroom van de Lousean Styx, maar de kracht van zijn water weerstond.’
Het was Demeter die dit water deed opwellen in de buurt van Pheneus.”
Ptolemaeus Hephaestion, Nieuwe Geschiedenis Boek 3 (samenvatting uit Photius, Myriobiblon 190) (trans. Pearse) (Griekse mythograaf C1e tot C2e n.Chr.) :
“Hyllos (Hyllus) zoon van Herakles; hij had een kleine hoorn aan de rechterkant van zijn gezicht en Epopeus van Sikyon (Sicyon) greep die nadat hij Hyllos in een enkel gevecht had gedood; hij vulde hem met water van de Styx en werd koning van het land.”
Ptolemaeus Hephaestion, Nieuwe Geschiedenis Bk3 (samenvatting van Photius, Myriobiblon 190) :
“Over het water van de Styx in Arkadia (Arcadië) verhaalt hij het volgende : terwijl Demeter rouwde om haar dochter, drong Poseidon haar verdriet binnen en veranderde zij in woede in een merrie; in deze gedaante kwam zij bij een fontein en verafschuwde deze, zij maakte het water zwart.”
Apuleius, De Gouden ezel 6. 13 e.v. (trans. Walsh) (Romeinse roman C2e n.Chr.) :
“Venus fronste hevig, glimlachte streng en zei: ‘Ik weet heel goed dat ook dit het werk is van die overspelige. Maar nee, ik zal je eens serieus op de proef stellen, om te zien of je inderdaad begiftigd bent met een dappere geest en een unieke omzichtigheid. Ziet u die hoge bergtop, die boven een duizelingwekkend hoge klif uittorent, vanwaar het lelijke water van een donkere bron naar beneden stort, en wanneer het is ingesloten in het bekken van de naburige vallei, de moerassen van de Styx bewatert en de hese stromen van de Cocytus voedt? Ik wil dat je je haast en mij in deze kleine kruik ijskoud water terugbrengt, dat uit het hoogste punt van de beek komt, waar het van binnenuit naar buiten stroomt.’
Ter hand van Psyche een kruik in kristalvorm, ondersteunde zij deze opdracht met nog hardere dreigementen.Psyche begaf zich met snelle en gretige schreden naar de hoogste top, want zij was vastbesloten daar ten minste een eind te maken aan haar ondraaglijk bestaan. Maar op het ogenblik, dat zij in de nabijheid van het aangegeven gebergte kwam, werd zij zich bewust van de dodelijke moeilijkheid van haar ontzaglijke taak. Een enorme rots torende boven haar uit, moeilijk begaanbaar en verraderlijk door zijn ruwe oppervlak. Uit zijn steenachtige kaken spuwde hij weerzinwekkend water dat rechtstreeks uit een verticale spleet kwam. De stroom gleed naar beneden en verborgen in de loop van de smalle geul die zij had uitgesleten, baande zij zich een weg naar een naburig dal. Uit de holle rotsen rechts en links kropen woeste slangen, die hun lange nekken uitstrekten, hun ogen onbewaakt en onophoudelijk waakzaam. De wateren zelf vormden een extra verdediging, want zij hadden het vermogen om te spreken en riepen van tijd tot tijd: “Ga weg!” of “Kijk uit wat je doet!”, of “Wat is je spel? Kijk uit!’, of ‘Ophouden en wegwezen!’, of ‘Je haalt het niet! De hopeloosheid van de situatie veranderde Psyche in steen. Ze was lichamelijk aanwezig, maar haar zintuigen lieten haar in de steek. Zij was volkomen teneergeslagen door het gewicht van het onontkoombare gevaar; zelfs de ultieme troost van tranen kon zij niet oproepen.
Maar de ontberingen van deze onschuldige ziel ontsnapten niet aan de vaste blik van de welwillende Providentia (Voorzienigheid). Plotseling verscheen de koninklijke vogel van Jupiter met beide vleugels uitgestrekt … voor de ogen van het meisje, en begon te spreken: ‘Je bent in alle opzichten een vindingrijke ziel zonder ervaring in zaken als deze, dus hoe kun je hopen de geringste druppel te kunnen stelen uit deze meest heilige en onvriendelijke stroom, of er zelfs maar je hand in te kunnen leggen? Het gerucht gaat in elk geval, zoals u weet, dat deze Stygische wateren een voorwerp van angst zijn voor de goden en voor Jupiter zelf, dat zoals jullie stervelingen zweren bij de goddelijke macht van de goden, deze goden vaak zweren bij de majesteit van de Styx. Dus hier, geef me die kruik van je. Onmiddellijk greep hij hem en haastte zich om hem met water te vullen. Het gewicht van zijn neerhangende vleugels balancerend, gebruikte hij ze rechts en links als roeispanen om een koers te sturen tussen de kaken van de slangen met hun dreigende tanden en het driedubbele spartelen van hun tongen. Hij verzamelde wat water, ondanks haar terughoudendheid en haar waarschuwing aan hem om te vertrekken voordat hij schade zou lijden; hij beweerde valselijk dat Venus hem had bevolen het te verzamelen, en dat hij in haar dienst handelde, wat het voor hem wat gemakkelijker maakte om dichterbij te komen.Dus nam Psyche blijmoedig de gevulde kruik en haastte zich om hem aan Venus terug te geven.”
De THESSALISCHE RIVIER TITARESSUS
Zoals de Arkadische stroom Styx, zou de Thessalische rivier Titaressos (Titaressus) gebroken zijn uit de wateren van de onderwereldrivier.
Homer, Ilias 2. 751 e.v. (trans. Lattimore) (Grieks epos C8e v. Chr.) :
“Titaressos (Titaressus), die in Peneios (Peneus) zijn heldere stroom werpt: toch wordt hij niet vermengd met de zilveren wervelingen van Peneios, maar als olie drijft hij langs de oppervlakte boven hem: want hij is gebroken uit het water van Styx, de angstaanjagende eed-rivier.”
De eed van de STYX
Hesiod, Theogonie 775 e.v. (trans. Evelyn-White) (Grieks epos C8e of C7e v. Chr.) :
“En er is een godin gehuisvest die zelfs door de onsterfelijken wordt verafschuwd: de gevreesde Styx, oudste dochter van Okeanos (Oceanus), die op zichzelf terugvloeit, en afgezien van de goden woont zij in haar beroemde paleis dat is overkapt met torenhoge rotsen, en het hele circuit is omgeven met zilveren zuilen, en de hemel voortduwt; en zelden komt …. Iris (de Regenboog), komt haar weg met een boodschap over de brede ruggen van de zee, die tijden dat geschil en geruzie beginnen onder de onsterfelijken, en een van hen die hun huis hebben op Olympos ligt, en Zeus stuurt Iris te dragen van de vele verdiepingen water dat de goden zweren hun grote eed op, dan, in een gouden kruik, dat koude water dat naar beneden druipt van een steile hemel-klimmen klif, en het is een hoorn van de stroom Okeanos, en reist van die heilige rivier een grote cursus door nachtelijke duisternis onder de wijd-weg aarde en dit water is een tiende deel van alles, want in negen lussen van zilver-draaiende wateren, rond de aarde en de zee brede richels hij tuimelt in zout water, maar deze stroom, zeer kwellend de goden, loopt van de afgrond.
En wie van de goden, die de toppen van de besneeuwde Olympos bewaken, van dit water giet, en erop zweert, en wordt afgezworen, wordt plat neergelegd, en ademt niet, totdat een jaar is voltooid; noch laat men deze god in de buurt komen van ambrozijn en nectar om te eten, maar zonder stem in hem, en zonder adem, wordt hij plat neergelegd, op een gemaakt bed, en het boze coma bedekt hem. Maar als hij in de loop van een groot jaar over zijn ziekte heen is, volgt achtereenvolgens een andere beproeving, die nog zwaarder is: negen jaar lang is hij afgesneden van alle deel van de eeuwige goden, noch heeft hij iets te maken met hun raadgevingen, hun feesten gedurende negen hele jaren, maar in het tiende jaar mengt hij zich weer in de bijeenkomsten van de goden die hun huizen op Olympos hebben. Zo’n eed hebben de goden afgelegd op het onvergankelijke, oeroude water van de Styx; en het stroomt door het grillige land naar beneden.”
Homer, Ilias 2. 751 e.v. (trans. Lattimore) (Grieks epos C8e v. Chr.) :
“Het water van Styx, de angstaanjagende eed-rivier.”
Homer, Ilias 14. 271 :
” ‘Kom dan! Zweer het mij op het onontkoombare water van Styx. Grijp met de ene hand de bloeiende aarde, grijp met de andere hand de glanzende zoute zee, zodat alle ondergoden die zich rond Kronos verzamelen, getuigen van ons zullen zijn.””
Homer, Ilias 15. 35 :
” ‘Laat nu Gaia (Gaea, Aarde) mijn getuige zijn in deze, en wijd Ouranos (Uranus, Hemel) boven ons, en het druipende water van de Styx, welke eed de grootste en geduchtste eed is onder de gezegende onsterfelijken.'”
Homerische Hymne 4 aan Hermes 517 e.v. :
” ‘Als je me nu maar de grote eed van de goden zou zweren, hetzij door met je hoofd te knikken, hetzij door het krachtige water van de Styx.'”
Lycophron, Alexandra 697 e.v. (trans. Mair) (Griekse dichter C3rd v. Chr.) :
“Het water van Kokytos (Cocytus), wild en donker, stroom van de zwarte Styx, waar Termeius de zetel van de eedaflegging voor de onsterfelijken maakte, en het water in gouden bekkens putte voor plengoffers, toen hij op het punt stond op te trekken tegen de Gigantes (reuzen) en Titanen – hij zal Daeira en haar gemalin een geschenk aanbieden, waarbij hij zijn helm aan het hoofd van een pilaar vastmaakt.”
Virgil, Aeneis 9. 82 e.v. :
“Zo sprak Jupiter, en toen bij de stroom van zijn Stygische broeder, de oever waar kokend pek in zwarte maalstroom vloeit, knikte hij, zijn belofte bevestigend: de knik deed de hele Olympus beven.”
Ovidius, Metamorfosen 1. 188 e.v. (trans. Melville) (Romeins epos C1e v. Chr. tot C1e n. Chr.) :
” ‘Het sterfelijke ras moet vernietigd worden. Door die duistere stroom zweer ik, die onder de wereld door glooiingen van Stygia (de hel) glijdt, is alles beproefd en, wanneer geen genezing baat, wordt terecht het mes gebruikt opdat de ziekte zich niet verspreidt en de infectie trekt wat nog gezond is.””
Ovidius, Metamorphosen 1. 736 :
“Jove smeekte Juno, zijn armen om haar hals gooiend, om eindelijk de straf te beëindigen. Laat de angst varen, nooit meer’, zwoer hij, ‘zal Io je reden tot verdriet geven’, en hij droeg de poelen van Stygia op zijn eed te bevestigen.”
Ovid, Metamorphosen 1. 186 :
“Bij die donkere stroom zweer ik, die onder de wereld door de hellegangen glijdt.”
Ovidius, Metamorfosen 2. 46 & 201 (trans. Melville) (Romeins epos C1e v. Chr. tot C1e n. Chr.) :
” ‘Goed dat je het verdient mijn zoon te zijn’, zei hij, ‘naar waarheid heeft je moeder je afkomst genoemd; en om alle twijfel weg te nemen, vraag wat je wilt dat ik aan je hartenwens mag voldoen; en dat donkere moeras waardoor de goden eed afleggen, hoewel voor mijn ogen onbekend, zal mijn trouw bezegelen.’ Hij was nog maar net klaar toen de jongen zijn wens uitsprak – de wagen van zijn vader voor één dag met het recht om de steigerende rossen te besturen … Bij Stygia heb ik gezworen en ik zal het niet weigeren, wat je ook kiest, maar kies wijselijk! Aldus waarschuwde Sol.”
Ovidius, Metamorfosen 3. 272 :
“Het meisje vroeg Jove zonder het te weten om een naamloze zegen. ‘Kies wat je wilt’, antwoordde de god, ‘niets weiger ik; en mocht je twijfelen, dan zal de macht van het haastige Stygia mijn getuige zijn, de godheid voor wie alle goden ontzag hebben.’
Seneca, Troades 390 e.v. :
‘Nooit meer bestaat hij die de poel heeft bereikt waarbij de hoge goden zweren.’
Apuleius, De gouden ezel 6. 13 ff (trans. Walsh) (Romeinse roman C2e n.Chr.) :
“Deze Stygische wateren zijn een voorwerp van vrees voor de goden en voor Jupiter zelf, dat zoals jullie stervelingen zweren bij de goddelijke macht van de goden, zo zweren die goden dikwijls bij de majesteit van de Styx.”
Bronnen
REEKS
ROMAANS
BYZANTINE
- Suidas, De Suda – Byzantijns Grieks Lexicon C10e A.
BIBLIOGRAPHY
Een volledige bibliografie van de op deze pagina geciteerde vertalingen.